U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lek"
Resultaten 1 - 20 van 44
- binnenpot: De binnenpot is lek, nou kunt wie alles wal vortgooien (Barger Oosterveld)
- buis I: De buize van de waterleiding is lek (Koekange)
- doemkracht: Wij hadden gien doemkracht bij oes, doew de kor lek hadden (Sleen)
- druppel: Der hangt een druppel an de zolder, wij hebt de boel lek (Dwingelo)
- elleboog: De elleboge van de kachelpiepe is lek
- foggeln: Dat lek niks, daor bent ze zo an langes foggeld (Klazienaveen)
- gaspiep: De gaspiep was lek (Emmen)
- gevrek: Ik kenne zien lek en gevrek
- haand: Ik har de band lek, man ik har niks bie de hand (Barger Compascuum)
- harsens: Mien harsens bint zo lek as een zeve
- holtmot: lek wel wat op een keldermotte (Dwingelo)
- inregen: Dat dak is lek, daor kan het wel inregen (Schoonoord)
- klep: De zoeger is lek, de kleppe slöt niet goed of (Nijeveen)
- korrebaand: De linker korreband is lek en wie hebt gien krikke bie os (Barger Oosterveld)
- kremp II: De kremp van het hoes is vaok lek (Norg)
- leiden II: Hij har de baand lek, hij mus de fietse leiden
- leiding: De leiding van de pompe was lek
- lek I: Ik kun het lek in de baand nich vinden (Roswinkel)
- lek II: Elk mens hef zien lek en gebrek
- lek III: Ik geleuf dat ik de klompen lek hebbe (Klazienaveen)