U zocht voorbeeldzinnen met daarin "liegen"
Resultaten 1 - 20 van 20
- anormelijk: Hij kan enormelijk liegen (Stuifzand)
- bakker: Za'k je wat vertellen en liegen wat ik kan/Ik zag de bakker vliegen met de ovend er achter an (Zwiggelte)
- bedriegen: Hij döt niks as liegen en bedriegen (Oosterhesselen)
- deksels: Hij kan deksels mooi vertellen, mor ok duvels liegen (Sleen)
- grof: Wat kan die kerel grof liegen (Oosterhesselen)
- grofdaodig: Wat kan die grofdaodig liegen (Wapse)
- gruun II: Wat kan die vent gruun liegen (Sleen)
- hardop: Hij kan hardop liegen (Hoogeveen)
- hèuren I: liegen (Smilde)
- kwastig: Hij kan mooi liegen, mor dit verhael is toch wel wat al te kwastig (Diever)
- lasten: De lasten van een eigen bedrief liegen der niet om tegenwoordig
- liegen: Ie hebt goenende die het mit liegen en bedriegen een hiel ende schupt (Hoogeveen)
- liegen: Ie mut niet zo liegen, want dan kriej een kroeme neuze (Hoogeveen)
- liegen: Hie kan liegen, hie geleuft zuk zulf (Sleen)
- liegen: zo liegen; as e niet lög, dan lög e nog (Oosterhesselen)
- liegen: Hij kan liegen, dat het gedrukt stiet (Ekehaar)
- liegen: der niet um liegen
- liegen: Zal ik oe ies wat vertellen/En liegen wat ik kan/ Ik zage de bakker vlegen/En de naovend der achtera (Wapse)
- ofgriezelijk: Ofgriezelijk, zoas dat mens kun liegen (Borger)
- zwart: Hij kan liegen dat e zwaart zut (Balloo)