U zocht voorbeeldzinnen met daarin "liepen"
Resultaten 1 - 5 van 5
- liepen: Ie hoeven maar èven wat te zeggen, of ze begunt weer te liepen (Meppel)
- liepen: Die hef de bek altied op liepen staon (Zuidwolde)
- liepen: Je moet neit overal um liepen (Norg)
- lippen: liepen
- reiziger: De reizigers liepen de deure plat bij die zake (Meppel)