U zocht voorbeeldzinnen met daarin "loeder"
Resultaten 1 - 8 van 8
- heem: Ik heb hum het heeim ofjaogd, die loeder van 'n kerel (Eext)
- loeder I: Ik zal de deuren sluten en dan gaore wij hen het loeder (Ruinerwold)
- loeder II: met loeder geweld
- loeder(d): Het is een loeder van een jonge, der zit gemeine streken ien (Barger Oosterveld)
- loeder(d): Wat een loeder van een koe (Dwingelo)
- oetoe: Oetoe loeder, maok dast vortkomst!
- petries: Wat een minne petries, wat een gemiene loeder (De Wijk)
- waant I: Wat is dat een alias van een jonge, wat een loeder, hij mus een waant klappen hebben (Smilde)