U zocht voorbeeldzinnen met daarin "loos"
Resultaten 1 - 20 van 24
- alarm: Het is allemaol loos alarm (De Wijk)
- batse I: Dei batse is wat mit loos (Barger Compascuum)
- bodemloos: loos vat (Erica)
- doof: loos
- dun: Die man is zo loos, zo lopt ze der mor dun
- geld: Geld maakt recht wat krom is en loos, wat dom is (Hijken)
- kosteloos: Dat kuj kost(e)loos kriegen (Sleen)
- leperd: gemain loos (Zuidlaren)
- loos I: Zie is biezunder loos, zie sprong zo een klas over op schoul (Gieterveen)
- loos I: Het is een loos ventie (Hooghalen)
- loos I: Dat had ie loos bedacht (Hollandscheveld)
- loos I: Hij is zuk zulf te loos of (Barger Oosterveld)
- loos I: Dende is zo loos as een vos (Exlo)
- loos I: Dei beukeneutjes binnen allemaol loos (Emmer Erfscheidenveen)
- loos I: Die brand, dat was loos alarm (Weiteveen)
- loos I: Oous jong is al zo loos, zee het aol mèensk, hie wet al daw zoepenbrei met de lepel eet (Eext)
- loos II: Der was wat loos met Klaos, dat lig mij nog goed bij (Zwinderen)
- loos II: Wat zul der loos wezen, wat ja een volk (Barger Oosterveld)
- loos II: Hai batste der op loos
- miespeln: Zie gniest loos en met heur iene taand in de mond miespelt zie