U zocht voorbeeldzinnen met daarin "loper"
Resultaten 1 - 12 van 12
- loper: Wij hebt een neie loper op de trappe kregen (Beilen)
- loper: Mien vrouwe kreeg een mooie loper over de taofel op heur verjaordag (Ruinerwold)
- loper: De loper lig al oet op het gemeeintehoes, de trouwerij zal wel zo begunnen (Eext)
- loper: Ik heb een loper in de hoze, ...in de trui (Sleen)
- loper: Ik bin gien loper
- loper: Jaantien hef de loper ok weer, ik zag hum net veurbijgaon (Eext)
- loper: Denk der umme, da's een loper
- loper: Dat is een loper, die geet van de ene naor de aander
- loper: Der is een loper mit dèkens an de deure (Fluitenberg)
- loper: Hij is loper bij de bakker (Meppel)
- loper: Met een loper kuj alle deuren lösdoen (Dwingelo)
- schram: Een schram zit tussen een keu en een loper (Broekhuizen)