U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lus"
Resultaten 1 - 20 van 42
- aodem: Deur die grote beuie was de grond dicht eslagen en toen mus het even lus emaakt worden, aans kun der (De Wijk)
- bèer IV: Die bèren lus ik niet (Hijken)
- brouweln: Bij die mèenschen lus ik gien eten, die brouwelt, ...brouwselt alles deur mekaar (Weerdinge)
- gatbaand: Doe hest de gatbaand van 't schoet nog lus (Anderen)
- gebirs: het lus land (Drouwen)
- gien: Ik lus gain borrel (Valthermond)
- glèren: As ik hum der zo in rond zie gleren dan lus mij dat niet meer (Klazienaveen)
- glidder I: Die soep lus ik niet, het is jao almaol glidder (Beilen)
- gul: Dat spek lus ik neit, dat is mie te gul (Emmer Erfscheidenveen)
- harreba: lus ik niet (Wapserveen)
- hartelijkheid: Bij een borreltie lus ik wel graag wat hartelijkheid (Hoogeveen)
- hartigheid: Bij een borrel lus ik wel graag wat hartigheid (Hoogeveen)
- klef: Ik lus wel graog ain stukkie kleffe cake (Valthermond)
- knevel: De knevel wuur deur 'n ring of lus haald um de halsband dicht te kriegen (Schoonebeek)
- kokosmakroon: Ik lus graeg kokesmakronen (Vledder)
- koord: Vrugger hadden ze een koorde an de gerdienen um ze lus en dichte te trekken (Ruinerwold)
- kreuze: Dei appel lus ik niet, dat is zo'n zoere kreuze (Emmer Erfscheidenveen)
- kweer I: Wat is dat ja kweers, dat lus ik nait, heur (Valthermond)
- lis II: lus
- lus: Maok even een lus in het touw! (Roderwolde)