U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mager"
Resultaten 1 - 20 van 34
- anmessen: Dat is nog een mager biestien, dat moej nog wal flink anmessen (Nieuw Dordrecht)
- anvallen: Die wil niet anvallen, die blif maar mager (Hollandscheveld)
- bonestaak: Iene die mager is, is een bonestaak (Schoonebeek)
- bonkig: Wat is dat een bonkerig peerd, die is zo mager, hij kan mit de ribben wel twaalf uur bengeln (Geesbrug)
- bot I: Hij is zo mager, ie kunt mit de botten wal twaalf uur luden (Barger Oosterveld)
- floddern: Oenze Jan is zo mager as een latte. Gien wonder ook, want hij zit de hele dag in het water te flodde (Uffelte)
- gillen: Zij begunde te gillen as een mager varken (Geesbrug)
- gört I: Vrogger kregen wij wal ies dikke pegaarste, ... görte met rozienen, en mager spek en zeute melk met (Beilen)
- holt: Hij is zo mager as een holt (Ruinerwold)
- iel: 't Is bij hum allemaol even enkel en mager, zo iel, vel over bot! (Odoorn)
- knienebekkien: Wat een mager knienebekkien (Ruinerwold)
- lat: Hij is zo mager as een lat (Coevorden)
- lepelziekte: die is zo mager as brood (Westerbork)
- loes: Dat mèensch is zo mager as brandholt, de loezen vrit hum op (Sleen)
- mager: Die koe wordt zo mager, die is vast niet goed (Stieltjeskanaal)
- mager: Een stukkie mager spek is barre lekker (Nieuw Amsterdam)
- mager: Dat was een mager succes (Erica)
- mager: Hij is zo mager as een roep (Anderen)
- metworst: zo mager (Oosterhesselen)
- ofgezeugd: En ofgezeugde mot is mager van het zeugen (Sleen)