U zocht voorbeeldzinnen met daarin "malen"
Resultaten 1 - 8 van 8
- grof: Dat koren is grof malen (Geesbrug)
- koffieboon: Zal ik de koffiebonen even malen? (Barger Oosterveld)
- koggelboon: Koggelbonen weurden malen en dat maalsel vermengden wie dan mit stoete of eerappels. Dat gooiden wie (Barger Compascuum)
- malen: Het water oet de polder malen (Weerdinge)
- mulder: Een meule mut malen, maor de mulder net niet (Hoogeveen)
- pelstien: De pelstien, dat is de grote stien die bovenop dreit mit het malen (Geesbrug)
- romp: Een lood koffie in het rompie van de koffiemeul doen, en dan malen (Odoorn)
- wind: De mulder kun nich malen, der was gien wind (Barger Compascuum)