U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mandielig"
Resultaten 1 - 3 van 3
- aneigen: Het is eigenlijk mandielig goed, maar det hef hij hum zo zachies an aneigend (Broekhuizen)
- mandielig: Het kampien hew mandielig met mien breur (Dalen)
- mandielig: Wij warkt met bieten rooien mandielig (Drouwen)