U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mark"
Resultaten 1 - 20 van 88
- allenduvel: Ze hebben allerduvelst sneden op Rolder mark
- anklampen: Hie was op 't mark en daor heb ik hum even anklampt (Sleen)
- azalea: op 't mark met azalia's (Sleen)
- ballast I: Een koper zunder geld is een ballast op de mark (Sleen)
- bejagen: Op de mark was niks te bejagen (Oosterhesselen)
- bejegen: Op het mark bejegende mij nog een aol schoelkameraod (Oosterhesselen)
- bevingern: Ie muut die lappies niet zo bevingern, daor wordt ze smerig van, zee de kraompieskerel op de mark, d (Havelte)
- biesteleider: De biesteleiders op de mark leidt de bieste oet de wagens (Padhuis)
- blikgoed: Hie stun op de mark met blikgoed (Sleen)
- blikken I: Nim mij even twie blikken emmers met van de mark (Padhuis)
- bukken I: Nim even een riesien bukkens met van de mark (Padhuis)
- deurrit: Een deurrit bij een café was makkelijk veur de mensen, die met de wagen hen 't mark gungen, zie kun (Oosterhesselen)
- dròk: Het was merakel drok op de mark (Hijken)
- euilaom: Hij is mit de euilaomer naor de mark egaone (Hoogeveen)
- excelent: Hij hef op de mark een excelent vul kocht (Beilen)
- floddern: As Möppeler mark de knollen floddert, kunt ze nog goed worden (Zuidwolde)
- fluit: Het fluitien van de conducteur kuj op de mark heuren (Padhuis)
- geschoefel: Wat een geschoevel daor op de mark (Grolloo)
- gezelschap: Ik kan je mörgen wal anhalen hen 't mark, dan kuw mooi gezelschup an 'nkander hebben underweg (Sleen)
- grel: Het was vandaag een lekkere, grelle mark (Padhuis)