U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mengel"
Resultaten 1 - 5 van 5
- hazenvanger: Een mengel, dat is een
- mengel: Wij kregen de schippers wel bij ons um een mengel melk te halen (Hoogeveen)
- mengel: Een mengel melk is twei oord (Hollandscheveld)
- mengel: Een mengel kan beter een haze vangen as een gewone windhond (Barger Compascuum)
- oord I: Twei oord is een mengel (Elim)