U zocht voorbeeldzinnen met daarin "meteten"
Resultaten 1 - 3 van 3
- anschikken: De kinder kunt wal meteten, laot ze maar anschikken (Beilen)
- meteten: Schoef mor even bai, dan kuj meteten (Roderwolde)
- mislopen: Ik har dacht da'k meteten kun, mor ik bin het hielmaol mislopen (Sleen)