U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mieterig"
Resultaten 1 - 8 van 8
- mieterig I: Hai is maor een mieterig kerelie (Roden)
- mieterig I: Hij woont in een mieterig klein hoesie (Beilen)
- mieterig I: Wat kik dat mèensch mieterig oet, wat hef die een mieterige kleur (Sleen)
- mieterig I: Wij hadden een toom biggen en een was toch zo'n mieterig ding (Ekehaar)
- mieterig I: Hai is der maor mieterig bij vortkommen (Zuidlaren)
- mieterig II: Dat meel is mieterig (Sleen)
- stoppelkat: IJ kunt wal zien dat het een stoppelkattien is, het is zo'n mieterig klein ding (Stieltjeskanaal)
- vrucht: Zien vruchten bint mor wat mieterig (Roderwolde)