U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mikken"
Resultaten 1 - 5 van 5
- bij II: Ie mut bèter mikken; ie gooit alle eerpels bij de maande an
- mikken: Bij het blokgooien moej goud mikken (Een)
- minken: mikken
- pottien I: Ie kunden bij de schoele mikken op een pottie vere, vieve, zeuven of mèer. Hoe mèer knikkers in he (Dwingelo)
- schutejager: Wie het verst van de vlint ligt en dus het laatst kan mikken, wordt de schuutjaoger neuimd (Anderen)