U zocht voorbeeldzinnen met daarin "minlijk"
Resultaten 1 - 4 van 4
- levensvatbaar: Dat kind is zo minlijk, het is niet levensvatbaar (Oosterhesselen)
- minlijk: Dat jonkien is aaltied al een minlijk kind west (Zweelo)
- minlijk: Hij is nao die ziekte wat minlijk worden (Padhuis)
- opnimmen: Het kalfien is wel wat minlijk, maar hij wil wel opnemen (Ruinerwold)