U zocht voorbeeldzinnen met daarin "misselijk"
Resultaten 1 - 17 van 17
- gememel: Gememel is hier: al weer van achter af an een vertel anhalen, daj der misselijk van wördt (Havelte)
- gesnak: Dat gesnak van die kerel daor kuj misselijk van worden (Borger)
- kodde: Altied zit hij mit de vingers in de neuze op zuuk naor kodden, ie worden der misselijk van (Meppel)
- meeuw: Hij is zo wit as een meeuwe, ...zo misselijk as een meeuwe (Hoogeveen)
- misselijk: Aj eerst in verwachting bint, kuj oe arg misselijk vulen (Ruinerwold)
- misselijk: Ik wor misselijk van die regen (Roden)
- misselijk: Hie was zo misselijk as een kat (Anloo)
- misselijk: Wat ziet die erpel der misselijk oet
- misselijk: Wat een misselijk groot gebouw is dat (Stieltjeskanaal)
- misselijk: Dat is een misselijk ende weg (Hollandscheveld)
- misselijk: niet misselijk
- misselijk: Een pries uut de lotterije? Dat is niet misselijk (Meppel)
- raanseln II: Hie is misselijk van het eten; har e mor niet zo raanseln moeten (Sleen)
- schietend: Dei kerel hef zo'n schietende geluk dat ie worden der gewoon misselijk van (Barger Compascuum)
- toef: Het was jao een misselijk gezicht dat er nog aal zo'n toef op de hege stun
- zuk I: Wat misselijk van oe um zokke gemiene dingen te zeggen (Broekhuizen)
- zutigheid: Wij kregen zoveul zutigheid, wij waren der haost misselijk van (Borger)