U zocht voorbeeldzinnen met daarin "morzo"
Resultaten 1 - 17 van 17
- anvallen: Die hond is vals, hie valt je morzo an (Zwinderen)
- beaomen I: Dat duur ik morzo nog niet beaomen, waj daor zegt (Sleen)
- bezwangerd: De locht is aordig bezwangerd, het kan morzo regen (Sleen)
- bezwiemen: lui bezwiemen morzo (Roderwolde)
- gemientegrond: Dat is gemientegrond, door kuj morzo niet met doen waj wilt (Oosterhesselen)
- inrien: IJ kunt overal morzo niet inrien (Sleen)
- memmetaol: Hie lat zien memmetaol morzo niet varen (Sleen)
- neugen: Hij kwam der morzo inlopen zunder dat hij neugd was (Emmer Erfscheidenveen)
- oetvallen: Het is mij der morzo oetvallen
- oost: De wind is al de hele dag oost; der kan morzo een vörsie achteran kommen (Hijken)
- opriedeln: Het versien riedelde hij morzo op (Sleen)
- pleistern: Die bi'j morzo niet wèer kwiet, die blif mor zitten pleistern (Hijken)
- slaon: Hij slag morzo ain zak rogge op de nekke (Valthermond)
- soezen: Hie soesde morzo weg (Sleen)
- understeboven: Die lomperd luip je morzo ondersteboven (Peize)
- vast: Ie zit er morzo an vaste (Noordscheschut)
- veurnaam I: Ze geeft ze tegenwoordig morzo een veurnaam (Hijken)