U zocht voorbeeldzinnen met daarin "motor"
Resultaten 1 - 17 van 17
- anslaon: Wie haren het al zo drok en de motor wol ok al nich anslaon (Roswinkel)
- antrappen: Bij het antrappen van de motor mussen ie vroeger eerst flottern (Gieterveen)
- febrieksfout: In die motor zat een febrieksfout, hij wol niet starten (Geesbrug)
- geknetter: Daor hej die jong ok wèer met zien geknetter. Ik wol dat e die malle motor nooit kregen haar (Hijken)
- geruusloos: Die motor lop geruusloos (Sleen)
- griezelachtig: Griezelachtig, wat juug die vent hard op de motor deur het darp (Oosterhesselen)
- jakkern: Hij hef wat jakkern daon op dei olde motor (Roswinkel)
- motor: De motor van de pompe döt het niet (Dwingelo)
- motor: Oes moe much altied geern achter op de motor zitten (Barger Oosterveld)
- motor: Hij was de motor achter dat feest (Weiteveen)
- ofslaon: De motor sleug keer op keer weer of (Nieuw Schoonebeek)
- pingeln: Geef ies meer gas, die motor pingelt (Klazienaveen)
- ronken: Die motor, die pufte en ronkte (Hoogeveen)
- tril I: die motor lop as een tril
- verongelukken: Hij is met de motor verongelukt (Emmer Erfscheidenveen)
- vlottern: Vroeger bij het antrappen van de motor meuj eerst even vlottern (Buinen)
- zoeger: in de motor (Wijster)