U zocht voorbeeldzinnen met daarin "neulen"
Resultaten 1 - 8 van 8
- dag: Hij is vort de eerste dag al begund te neulen (Roderwolde)
- neulen: Het kind is niet gooud, het leg aaldeur te neulen (Balloo)
- neulen: As koenen het best naor het zin hebt op stal, kunt ze zo tevreden neulen (Anderen)
- neulen: Tegen het vouern en zo, dan neulen ze wat (Peize)
- neulen: Die hef altied wat te neulen, het is hum nooit naor het zin (Drouwen)
- neulen: Wat hef die koe toch te neulen, hie hef toch water (Sleen)
- sjanterkont: Dat is ok een aolde sjaanterpot, hie hef altied wat te neulen (Anderen)
- zeutern: neulen