U zocht voorbeeldzinnen met daarin "nooddruft"
Resultaten 1 - 5 van 5
- nooddruft: Die lui hebt goed heur nooddruft (Elim)
- nooddruft: Nooddruft moej hebben. Aj het niet kriegen kunt, is het armoede (Schoonlo)
- nooddruft: Die hef van zien nooddruft nog wat egeven (Wapse)
- nooddruft: Dat hef e oet nooddruft daon (Weerdinge)
- nooddruft: Nooddruft is gien weelde (Dwingelo)