U zocht voorbeeldzinnen met daarin "nust"
Resultaten 1 - 20 van 87
- anmaotigen: an en uut wat veur nust komp hij? (Ruinerwold)
- bezitten: Sunt Peter mut de luibert zien nust bezitten
- bij I: De baaien winnen goud, wij kriegen een goud nust hönnig (Een)
- bunerig: Ik heb een mot in het nust zitten, hie wordt al wat bunerig (Sleen)
- dobei: Tien eier bint er oetkommen, man der ligt nog drie dobeier in het nust (Padhuis)
- dodde I: In het nust zaten drie kale dodden (Schoonebeek)
- eentenveer: Hier kun wal een nust weden, der lig een eentenveer (Sleen)
- fezantenei: Wij hebt een nust met fazanteneier vunden (Sleen)
- fladdern: het nust uut (Emmer Compascuum)
- flutei: Een goeie kippe gooit de fluteier uut het nust (Meppel)
- gaffel: Het nust van de grote liester zit vake in de gaffel van een boom (Uffelte)
- homkershönnig: In een nust an de kant van de akker zat homkershönnig. Het nust wuurd er met een welhaak oethaald e (Padhuis)
- hond: 't Is gien goeie hond die in zien eigen nust schit
- horentoren: As Formi met heur zute last bij het nust ankomp, is het daor een gefriemel um horentoren van te word
- hörp: Kom mar niet zo kort bij die iekenboom, want daor zit een nust met heurinks in (Koekange)
- iegelkaor: De iegelkaoren komt meest tegen de aovend oet heur nust (Hijken)
- kip II: De beste kiepe leg het ei wel ies buten het nust
- klant: een roege klant, mor moej ok is kieken oet wat veur nust of e komp (Hijken)
- kleppern: De störken stöt op het nust te kleppern (Padhuis)
- kweek: Der zit een nust kweek in de eerpels