U zocht voorbeeldzinnen met daarin "oetslag"
Resultaten 1 - 11 van 11
- ankieken: Mörgen geef ik je wel oetslag, ik moe dat nog even ankieken (Eext)
- doven: De oetslag begunt al te doven (Drouwen)
- hoed I: Hij hef die oetslag over de hiele hoed (Padhuis)
- jokken II: Oetslag kan asmangs slim jeuken (Eext)
- oetslag: Zie hebt hier allemaol al oetslag van het examen (Anderen)
- oetslag: Wat was de oetslag van de wedstried? (Eext)
- oetslag: Hij haar oetslag om de mond (Roderwolde)
- oetslag: Wat zit dat kind onder de oetslag. 'Dei hef de bakker bie de krenten zeten' wur der dan zegd (Barger Compascuum)
- ofwachten: Wij moet eerst de oetslag ofwachten (Balloo)
- ongeldig: De oetslag van de verkiezing van de veurzitter was ongeldig (Zeyen)
- onliedig: Hij het oetslag, is zeker wat onliedig in de hoed (Eelde)