U zocht voorbeeldzinnen met daarin "oetzetten"
Resultaten 1 - 11 van 11
- garf: Garven oetzetten
- oetwellen: ofwellen, oetnemen, oetzetten
- oetzetten: Je moet de voet oetzetten, dan kan er wat meer koren in
- oetzetten: De garven een beetien oetzetten op de wagen bij het laan
- oetzetten: Een hoek oetzetten
- oetzetten: Hij vreug wat ze daor oetzetten
- oetzetten: Non moej die bossen wat mooier oetzetten, dan kan ik ze makkelijker binden (Hijken)
- oetzichten: oetzetten
- oetzitten: Zij waren weggaon en kwammen mar niet weer, mar ik heb toch de hiele tied oetzetten (Schoonebeek)
- ofzetten: oetzetten
- scheren II: Vrogger mussen wij bij het oetzetten van turfringen eerst de liende scheren (Nieuw Dordrecht)