U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ofdokken"
Resultaten 1 - 4 van 4
- ofdokken: Ik moet nog ofdokken, het is met 'n dag november (Sleen)
- ofdokken: As hij het niet dalijk kan opschieten, dan mut hij mar ofdokken, al is het ook een rieksdaalder de w (Hoogeveen)
- ofdokken: Doe most ok een keer ofdokken; nait altied op een aander zien buutse teren (Valthermond)
- opschieten II: As hij het niet dalijk kan opschieten, dan mut hij mar ofdokken (Hoogeveen)