U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ofhalen"
Resultaten 1 - 17 van 17
- bovenboks: De bovenboks der ofhalen
- eerde: Daor maj nog een spit eerde ofhalen, maar niet meer (Broekhuizen)
- geluk: Ie mut het gelok der ook niet ofhalen (Hoogeveen)
- kantoor: Ie kunt de vergunning ofhalen op het kantoor van het gemientehuus (Ruinerwold)
- keurlokaal: Het vleis bij het keurlokaal kuj tussen twaalf en iene ofhalen (Meppel)
- knieptang: Hij kakt niet veur twaalf ure, en as hij het döt, dan muj het er nog mit de knieptange ofhalen
- ofhalen: As e kwam, zul ik hum ofhalen (Barger Oosterveld)
- ofhalen: Wij mussen het bedde ofhalen (Erica)
- ofhalen: Ie hebt zoeveul fouten in het breien, ie moet de hele rommel mor wèer ofhalen (Hijken)
- ofhalen: Ik heb een maol bonnen plukt, die zal ik nog even ofhalen (Borger)
- ofhalen: Dei bonen hebt draoden, dei meut wie allemaol ofhalen (Barger Compascuum)
- postkantoor: Dat kuj ofhalen op het postkantoor (Valthe)
- pral I: Za'k je de prallen ofhalen?
- punder: As doe de klokke schoonmaken wost, most doe eerst de punders der ofhalen (Barger Oosterveld)
- slieperig: Hum muuj aaltied op een loze, slieperige menier een appel ofhalen (Westdorp)
- smeerlaoge: Je moeten die smeerlaoge der eerst ofhalen, dan kuj zand spitten (Klazienaveen)
- station: Ik mus hum van het station ofhalen; hij har teveul bagage bie zuk (Barger Oosterveld)