U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ofnimmen"
Resultaten 1 - 11 van 11
- ofnimmen: Ie moet even het stof ofnimmen (Beilen)
- ofnimmen: Spinnekoppen ofnimmen
- ofnimmen: Ik zal je dat zwaore ding wal even ofnimmen
- ofnimmen: Aj naor hoes in gaot, moej je pet ofnimmen
- ofnimmen: Ik wil nog even de deuren ofnimmen (Erica)
- ofnimmen: Pas op, laot je dat wark niet ofnimmen (Odoorn)
- ofnimmen: Eerder kwamen de buren te ofnimmen (Stieltjeskanaal)
- ofnimmen: De wind zal tegen de aovend wel ofnimmen (Anloo)
- ofnimmen: Hie is an het ofnimmen
- ofnimmen: De melk is an het ofnimmen, de weide is op (Zuidwolde)
- vet I: Het was één vet ofnimmen, zee de moouder, toen ze in eein keer twee kaasten kocht veur de dochters (Gasselte)