U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opbinden"
Resultaten 1 - 5 van 5
- opbinden: Dat haor, dat moet ze opbinden, aans kunt ze het ooriezer niet opkriegen (Sleen)
- opbinden: De rozen opbinden (Padhuis)
- opbinden: Wie moeten nog een stuk rogge opbinden (Klazienaveen)
- schot III: Even het schot opbinden (Valthe)
- schrienen: Aj de hele dag in het koren west bint, dan schrient je 's aovends de aarms van het opbinden (Anloo)