U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opbreker"
Resultaten 1 - 7 van 7
- opbreker: Wees ij mor opbreker, dan krab wij ze der wal oet (Sleen)
- opbreker: Wij gaon met de opbreker onder de eerpels deur (Een)
- opbreker: Dei kouwe is een opbreker; ik dacht dat hij drachtig was, maar noe bolt hij weer (Barger Compascuum)
- opbreker: Een opbreker van een kalf dat was een ofzetter (Peize)
- opbreker: Een weerumboller, die het er oetgooid hef, is hier een opbreker (Exlo)
- opsteker: opbreker, stamsteker
- weerummevaoren: een opbreker (Havelte)