U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opbrengen"
Resultaten 1 - 13 van 13
- dellig: De stege begunt dellig te worden, wij mut er ies wat zaand opbrengen (Ruinerwold)
- jaorlijks: Wij moet jaorlijks nogal wat opbrengen veur dit hoes (Gasselte)
- minst: Dei stoule mot op zien minst dartig gulden opbrengen
- opbrengen: Hij kan de huur niet opbrengen (Odoorn)
- opbrengen: Dat is mij te stoer, dat kan ik neeit meer opbrengen (Gasselte)
- opbrengen: De plietsie zal hum wal opbrengen
- opbrengen: Die mit wegkroepertien mut opbrengen, mut eerst tot honderd tellen (Broekhuizen)
- opbrengen: Een jachthond mot wat opbrengen
- opbrengen: Bij de meeste boeldagen kunj wel opbrengen (Rolde)
- pachter: De pachter kon de hure niet opbrengen (Meppel)
- plak an: Mit wegverkroepertien muj, aj veur de anbrenger op de stèe van het opbrengen komt, hard roepen: pla (Broekhuizen)
- vortdoen: Zie mussen het hoes vortdoen, zie kunden het niet meer opbrengen (Sleen)
- waardering: Hij kun er wal wardering veur opbrengen (Mantinge)