U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opflikkern"
Resultaten 1 - 6 van 6
- opflikken: Nao een goeie buje ien de zomer kan de bool zo mooi opflikkern (Ruinen)
- opflikken: Ik mus oen broek nog mar wèer wat opflikkern (Zuidwolde)
- opflikken: opflikkern
- opflikkern: Aj non nog even in dat vuurtien raggelt, dan wil het nog wal weer wat opflikkern (Oosterhesselen)
- opflikkern: Wat is het duuster nao die bui, mar het zal zo wal weer opflikkern (Weerdinge)
- opflikkern: Laot hij opflikkern! (Broekhuizen)