U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opgeven"
Resultaten 1 - 16 van 16
- halverwege: Halverwege mus hij opgeven, do kun hij nich meer (Barger Compascuum)
- hoop I: Ie meut de hoop nooit opgeven (Barger Oosterveld)
- naam: Namen opgeven
- opgeven: Ie meut de hoop nooit opgeven (Barger Oosterveld)
- opgeven: Hij hef het roken opgeven (Beilen)
- opgeven: De buren hadden die man al lang opgeven
- opgeven: Ik zal je een som opgeven, die moej dan in hoes mor is oetreken (Eext)
- opgeven: Dat moej opgeven veur de belasting (Zweelo)
- opgeven: Hij zal de pries nog opgeven (Roderwolde)
- opgeven: Hie is arg ziek, hie hef geweldig opgeven
- opgeven: Aj arg verkolden bint, muj veule opgeven
- raodsel: 's Aovends bij het vuur weurden der wal is raodsels opgeven (Emmen)
- scha I: Hij hef de scha an de verzekering opgeven (Coevorden)
- stelling: Hij zal zien stelling niet gauw opgeven (Kerkenveld)
- veurmalers: Hest al veurmaolers opgeven? (Emmer Compascuum)
- winkeln: Hie wol het zaakien opgeven, mar hie winkelt nog deur (Stieltjeskanaal)