U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opknappen"
Resultaten 1 - 15 van 15
- behulp: Met behölp van wat pepier en zo kuj de boel al hiel wat opknappen (Hoogeveen)
- gaarden: Hier wat warken en de kost toe, daor wat opknappen en wat ofval meenemen en later weer gebruken, ja
- gesnoef: Wij zult hum opknappen met zien gesnoef (Emmen)
- gevalligheid: Hij hef zien gevalligheid der an had, nou mut e de rest ok mar opknappen (Coevorden)
- heil I: Van hum kunj niet veul heil verwachten, ie moet het zulf opknappen (Hijken)
- inwendig: Inwendig de boel opknappen
- lormaand: Die broek gooit maor in de lormaand, daor is gien opknappen meer an (Kerkenveld)
- mettertied: Het weer zal toch mittertied wel wat opknappen (Nijeveen)
- ontumig: Hij löp er onteumig bij en lat een aander alles opknappen (Noordscheschut)
- opknappen: Ik mutte mij eerst wat opknappen, dan gao ik mit (Hoogeveen)
- opknappen: Een borrel, daor kuj van opknappen (Odoorn)
- opknappen: Hij mut in Veenhuzen een paar maond opknappen
- opknappen: Wij zullen die opschepper wel even opknappen (Een)
- opknappen: Wij zult die jongs wal ies opknappen, laot ze mor ies weer kommen (Sleen)
- opknappen: Iene mit een karweigien opknappen (Hoogeveen)