U zocht voorbeeldzinnen met daarin "oplopen"
Resultaten 1 - 18 van 18
- harsenletsel: Hie hef bij dat ongeluk harsenletsel oplopen (Odoorn)
- hobbel: Die meid het ok mal op de hobbel west, die het een kind oplopen (Klazienaveen)
- hoerjong: Die hef ok vrogger een hoerjong oplopen (Klazienaveen)
- jipse: Onverziens kuj een malle jipse oplopen (Smilde)
- oplopen: Ik bin gister nog mit hum oplopen (Broekhuizen)
- oplopen: Hie is driefnat in hoes kommen, hie kan der wel een zeeikte van oplopen (Anloo)
- oplopen: De koorts is oplopen (Emmen)
- oplopen: De bolkaalver bennen oplopen
- oplopen: Waor hej die mooie bloemen oplopen (Oosterhesselen)
- oplopen: Bij de wapseprik is mien arm aordig oplopen (Norg)
- oplopen: De koe was oplopen van de wiend (Sleen)
- oplopen: Wij mouten wat oplopen, aans kommen wie der nait (Eelde)
- tip I: Zal ik een tippie mit oe oplopen (Pesse)
- vechtpartij: De vechtpartije was gauw oplopen, toen de plietsie iengreep (Koekange)
- verkolden I: Woor hej dat verkolden oplopen? (Sleen)
- viepries: De viepriezen bint mooi an het oplopen (Emmen)
- vlim: Die koe was oplopen van de wind en toen kwam mien vao met de vlim (Sleen)
- vrumd: In de tropen hef hij een vremde ziekte oplopen (Nieuw Amsterdam)