U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opmarking"
Resultaten 1 - 6 van 6
- holt: Die opmarking snedt gien holt (Padhuis)
- lösmaken: Die opmarking maakte hiel wat bij hum lös (Nieuw Amsterdam)
- misplaotst': Die opmarking is mis
- plaotsen: Die opmarking kan ik niet goed plaotsen
- raor: Ik vun het mor wat een raore opmarking (Ekehaar)
- verstöt: Van die opmarking was hij heilemaol verstöt (Barger Oosterveld)