U zocht voorbeeldzinnen met daarin "oprakeln"
Resultaten 1 - 3 van 3
- opraggeln: oprakeln, opp(r)eukeln
- oprakeln: Het vuur instrieken en dan aanderdaags 's mörgens weer oprakeln (Weerdinge)
- oprakeln: Die aolde kwestie moej aal niet wèer oprakeln (Hijken)