U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opsteken"
Resultaten 1 - 14 van 14
- erpel: Eerappels opsteken
- haand: Daor duur ik de haand wel veur opsteken
- hoorn: De hoorns opsteken
- opsteken: IJ moet eerder je vinger opsteken
- opsteken: As de andern hen melken gungen, mus ik de eerappels opsteken (Barger Oosterveld)
- opsteken: Bai het opsteken kommen de koppen, die onder lagen, bovenop te liggen (Roderwolde)
- opsteken: Dommiet moj even anholden, dan wiw even opsteken (Eexterveen)
- opsteken: Ik gao de lantèerns opsteken (Sleen)
- opsteken: Mij dunkt, ik mus een paor hozen opsteken
- opsteken: Het geld opsteken
- paand: Ik zal nog even een paand eerpels opsteken (Anderen)
- schoten: Van heui zeden wij opsteken en van
- vinger: Daor duur ik mien beide vingers neet veur opsteken
- weersem: Het heu oet de weersem opsteken naor de laoder (Eelde)