U zocht voorbeeldzinnen met daarin "overgeven"
Resultaten 1 - 10 van 10
- het IV: het overgeven
- kokhalzen: Kokhalzen is het begun van overgeven (Barger Oosterveld)
- ofraoderij: Har ik dat nou mor daon, mor dèur al die ofraoderij he'k het overgeven (Hijken)
- onpas II: Ik was zo onpas, da'k overgeven mus (Weerdinge)
- overgeven: Jaantien was toch zo ziek, het hef griezelig overgeven (Oosterhesselen)
- overgeven: Wij wolden hen de markt, mar het was zo slecht wèer, det wij hebt het mar overgeven (Pesse)
- overgeven: Dat kun ik niet best overgeven
- overgeven: Hij wil het mar niet overgeven, hij is
- overgeven: Laow het mor overgeven: komp toch niks van terechte (Roderwolde)
- overgeven: het roken der met overgeven, het mus ok van dokter (Eext)