U zocht voorbeeldzinnen met daarin "overloper"
Resultaten 1 - 4 van 4
- overloper: Die man is een overloper; dan is hij het eens met de ene en dan met de aander (Hijken)
- overloper: Een overloper kreg niet ieder jaor een jong (Dwingelo)
- overloper: Den koe is gust, dat is een overloper (Emmen)
- overloper: Een olde vrijgezel, dat is een overloper (Klazienaveen)