U zocht voorbeeldzinnen met daarin "overzien"
Resultaten 1 - 4 van 4
- overzien: Je mut het wark wal kunnen overzien (Coevorden)
- overzien: Hie hef het te groot opzet, hie kan het niet meer overzien (Stieltjeskanaal)
- overzien: Wij gaot hier zitten, dan kow de boel mooi overzien (De Wijk)
- overzien: Die, die kan niks overzien (Sleen)