U zocht voorbeeldzinnen met daarin "paffen"
Resultaten 1 - 4 van 4
- klapperpestol: Ie mut opholden te paffen mit dat klappistol (Noordscheschut)
- paffen: Hij zit de hele dag maar te paffen; de gerdienen zien der broen van (Meppel)
- paffen: Die jager luup daor wat in het veld te paffen (Sleen)
- wat III: Ik heb de jagers wal een maol of wat heuren paffen (Exlo)