U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pennen"
Resultaten 1 - 12 van 12
- pen: In een rief zaten holten pennen (Borger)
- pen: Die kozienen zit nog mit holten pennen ien menaar (Ruinerwold)
- pen: De vrouwe wol breien, mar kun de pennen niet vienden (Hoogeveen)
- pen: Die doef is op de vlucht een paar pennen kwietraakt (Sleen)
- pennen I: Die koou mot der nogal tegen pennen; het kaalf komp mor zo niet (Eext)
- pennen I: Toen het kalf der of was, lag e aordig tegen het voel te pennen (Sleen)
- pennen II: Hij har zoveul strafwark dat e der niet tegen pennen kun (Rolde)
- pennen III: De vrouw zit op dit moment te pennen (Tweede Exloërmond)
- ploeg II: Ik moe een dunner ploeg pennen hebben, dizze bint te dik veur dit goren (Stieltjeskanaal)
- reep III: Een repe was een eken plaanke mit iezern pennen (Ruinen)
- törfkrabber: Een törfkrabber har an de iene kaante pennen veur verdieling ien grote blokken en an de aandere kaa (Wapserveen)
- wieken I: De pennen uut de kop van de balken wassen verrot. Toen kun het gebiente wieken (Noordscheschut)