U zocht voorbeeldzinnen met daarin "peuzeln"
Resultaten 1 - 4 van 4
- hap: Aj lekker eten wilt, moej peuzeln; niet hap, sloek, vort! (Eext)
- peuzeln: Het is vast lekker, want de kinder zit zo lekker te peuzeln (Oosterhesselen)
- peuzeln: Hij is lekker an het peuzeln, hij schöt niks op (Zuidwolde)
- peuzeln: Ik zit een beetien in de bonen te peuzeln (Hooghalen)