U zocht voorbeeldzinnen met daarin "piep"
Resultaten 1 - 20 van 61
- ansteken: Kom, laot mij even de piep ansteken (Zeyen)
- bente: Opa muik de piep schoon met een bent (Eexterveen)
- benteraoi: Pluk mor een benteraoi veur mien piep (Zeyen)
- drèeien: Het was goeie koffie, het drèeide oet de piep (Sleen)
- Frans II: piep
- gaon: De piep uut gaon (Sleen)
- hosse: Hosse, bosse beuntien/Mien moeder zit op beuntien/En mien vaoder zit in Engeland/En haalt een piep v (Sleen)
- kalken I: Hij kreeg een mooie kalken piep (Klazienaveen)
- klap I: Ze hebt de piep van de aolde melkfebriek ok opblaozen, wat 'n klap was dat! (Hijken)
- knik: Die piep past zo niet in de schörstien, der mot even 'n knik in
- kop: De kop van de piep (Sleen)
- kostwinner: Een kostwinner was een piep met een heil klein koppie (Vries)
- krultebak: Eerder haj Niemeyers krultebak veur de piep (Sleen)
- kwats I: Kwats, daor lag de piep op straot (Sleen)
- Leids: Een Leidse piep
- lurken: Sigaren rookte hie niet, mar hie zat de hiele dag an zien aolde piep te lurken (Oosterhesselen)
- Maarten: De piep aan Maarten geven
- mantelpiep: Bij een open hèerd möt er een mantelpiep um de piep zitten (Weerdinge)
- mantelplaat: De piep giet deur de mantelplaat (Sleen)
- meerschumen: Een meerschoemen piep (Weerdinge)