U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pieren"
Resultaten 1 - 20 van 23
- aolangel: Een aolangel is een lange haoke om de pieren an te riegen (De Wijk)
- duvelsdrek: weur over de pieren daon, dan wolden de vissen beter bieten (Geesbrug)
- oetstampen: De vogels stampt de pieren oet de grond oet (Eext)
- opgooien: Wij kriegt regen, want de pieren gooit op
- pier I: Wai gaon pieren zuiken
- pier I: Ik moe even wat pieren wuppen (Sleen)
- pier I: pieren rooien (Zeyen)
- pier I: Hie is veur de pieren
- pier I: Hij kan de pieren heuren hoesten in de grond
- pier I: Die hef het aordig veur de pieren
- pier I: Neemt er nog mar iene, dat is goed veur de pieren
- pier I: Ik wil nog even wat pieren verzoepen
- pier I: De kiender hebt pieren (Hollandscheveld)
- pier I: De appels zit vol pieren (Wapserveen)
- pieren: Hij lig er aal umhen te pieren (Sleen)
- poeren: Poeren is pieren an een touw rijgen en dan op en neer bewegen; de aol zog zich dan vaast (Norg)
- roon: Aj visken willen, moej pieren reuien (Norg)
- roon: Ze wilt nog even pieren rooien (Ekehaar)
- verzoepen: Ik wil nog even wat pieren verzoepen
- vol II: Het was zo vol as een pottien met pieren (Sleen)