U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pikken"
Resultaten 1 - 20 van 28
- bijschot: Aj een met een bammerd pikken wolden en je stunden wat in een ongunstige positie, dan vreuigen je ee (Rolde)
- bikken: pikken
- centiengooien: pikken
- groot: Ik heb het niks groot op die hane, die wil mij altied pikken
- keien: kaaibakken, pikken
- klikspaon: vogeltien wol hum pikken/ Dat komp van al zien klikken (Sleen)
- kuie: Mit de kuie muj de knikkers van de streep pikken
- kuikogel: En dan perberen mit de loden kuikogel ze van het ende der of te pikken
- nebbe: Jonge hennen knipt ze een stukkie van de nippe um het veren pikken te veurkommen (Barger Compascuum)
- ofpikken: Wij hebt een pikstene um mekaor of te pikken (Hijken)
- oog: Oogien pikken (Mantinge)
- overschot: spellegie om elkaars iezern kogels te pikken. Raakte de kogel bijv. een steen, dan rupen wij direct: (Elim)
- pikken I: Gooi dat mor in het kiphok, dan hebt ze wat te pikken (Anloo)
- pikken I: Pikken deuden wie mit twei steinen en as ie dan raak pikten, kregen ie der tien punten bie (Barger Oosterveld)
- pikken I: Zulle wij gaon neutie pikken (Dwingelo)
- pikken I: Ie magt niet op mij pikken, ik ligge achter de mète
- pikken I: IJ moet beter pikken, aans bin ij zo deur je neuten hen
- pikken II: Twee waogens an mekaor pikken
- pikken III: Die kwaojong zul zo mien fietse pikken (Fluitenberg)
- pikker: pikken. Pikkers waren wat dikker as knikkers (Padhuis)