U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pip"
Resultaten 1 - 6 van 6
- piepen I: Waor e pip, daor zit e niet
- pip: Oeze hoender hebt de pip (Sleen)
- pip: Kinst um mie de pip kriegen (Emmer Compascuum)
- pip: Hij hef de pip in (Weerdinge)
- pip: Hij haar de pip weg (Roderwolde)
- scharnier: Dat scharnier möt smeerd worden, dat pip zo (Oosterhesselen)