U zocht voorbeeldzinnen met daarin "plan"
Resultaten 1 - 20 van 22
- aal II: Dat was het plan aal (Gasselte)
- belaken: Hij was altied al van plan um mij te belaken (Ruinerwold)
- betern: Hij is van plan zuk te betern (Sleen)
- dugen I: Het plan is in dugen vallen (Sleen)
- echt: Ik bin echt nait van plan om vort te gaon (Valthermond)
- gehèurapparaat: Oeze va wordt wat hardheurig, hij is van plan een geheurapparaat an te schaffen (Ruinerwold)
- geweld: Hij was met gien geweld van het plan of te brengen (Eext)
- iensgezind: Iensgezind hebbe wij het plan op emaakt (Fluitenberg)
- lief II: Ik wol um een lief ding wel ies wèten, wat ze van plan bint (Ruinerwold)
- metgaon: Dat plan, daor kan ik wel ien mitgaon (Wapserveen)
- oetdragen I: Het was een goud oetdraogen plan (Zeyen)
- plan: Het plan is um mörgen te rooien (Roswinkel)
- plan: Dat liekt mai een mooi plan tou (Roderwolde)
- plan: Bin ie nog is van plan um op te stappen? (Vledder)
- plan: Zie hebt een plan maakt veur een nei gemientehoes (Borger)
- stielen: Ik weit nich precies, woor hij op stielde en wat hij precies van plan was (Barger Oosterveld)
- toedieling: Het plan van toudailing bie de ruilverkaoveling ligt ter inzaoge (Gieterveen)
- trekken: Hij trekt zien iegen plan
- umschrieving: Dat is gien dudelijke umschrieving van het plan. Zo hej gien weet hoe of het in mekaar zit (Oosterhesselen)
- vastleggen: Ik wil mij op dat plan nog niet hielemaole vaste leggen (Kerkenveld)