U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ploegen"
Resultaten 1 - 20 van 38
- angeren: Een geerakker moej met ploegen angeren (Weerdinge)
- bezakken: 't Laand nao 't ploegen wat laoten bezakken (Dwingelo)
- draagpen: De draagpenne an een stelploeg veur dieper of schol ploegen (Ruinerwold)
- eggen: Nao het ploegen komp 't eggen van de akker (Wapserveen)
- geer: Wij hebt een akker met een geer en dat is zo lastig met het ploegen (Zweelo)
- geut: We moeten eerst even een geute maken, waor we de eerste voor in ploegen kunnen (Klazienaveen)
- gresschief: As een boer gresland wil ploegen, dut hie een gresschie in de ploeg um het gres te snieden (Coevorden)
- hoop II: ploegen (Eext)
- ondiep: In schollegies leggen is undiep ploegen (Schoonebeek)
- ophakken: Ie moet die kant even ophakken, dat we goed ploegen kunt (Klazienaveen)
- ploegen: Dizze akker moej schol ploegen
- ploegen: De boer geeit dizze akker tehoop en die gundse oet mekaor ploegen
- rèren: Aj an het ploegen waren in roeg laand, dan reerde het rister der deur
- rolmes: Mit een rolmes erbij kuj rechter ploegen (Noordscheschut)
- ruzelploeg: Ik heb nog warkt met een ruzelploeg. Die waren geschikt veur schol ploegen (Sleen)
- schellen I: schol ploegen
- scheutig: IJ hadden van die mooie scheutige ploegen
- schol I: In schollegies leggen is undiep ploegen (Schoonebeek)
- sleepzool: Een ploeg zunder sleepzool is niet met te ploegen (Ekehaar)
- spitbonk: Aw an het ploegen waren, zetten wij even een spitbonk op de voorstien