U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pochen"
Resultaten 1 - 10 van 10
- heer: Mien aol heer zee aaid: IJ moet niet eerder pochen of ij moet de vrucht van het laand hebben (Eext)
- Mondker: Dat is een Mondker, dat kanst wal heuren an zien pochen (Barger Compascuum)
- pochen: Die kerel mugden ze hielmaol niet lien, hie dee niks as snakken en pochen (Buinen)
- pochen: Ie mut als older niet zo op oen kiender pochen, as ze derbij bint (Noordscheschut)
- pochen: Niet te haard over hum pochen, aans lop e astond met de neus in de wind (Eext)
- pochen: Het kan gien pochen lieden
- pochen: Het was het pochen neit weerd
- pochen: Pochen en in de boks schieten is gien kunst (Anderen)
- recht II: Mien vrouw, ik kan der niet over pochen, het wil niet recht mit heur
- slachtvesiet: As het zwien op de ledder hangt, komt 's aovends de naobers op slaachtveziet; zie kunt dan pochen ov (Eext)